Het witte stadje
Ruim 1.000 jaar geleden, in het jaar 964, krijgt de vrome ridder en graaf Ansfried van Teysterbant met zijn echtgenote Hilsondis van Strijen van de Rooms-Duitse keizer Otto I voor trouwe diensten het Maasgouw (Casallum) grondgebied ten geschenke. Het gaat hier om een nogal moerassig terrein waar na ontginning de latere rijkslanden Kessenich en Thorn zijn ontstaan. Zelf woont de graaf in een kasteel bij Kessenich in België, waarvan helaas alleen nog de restanten te zien zijn.
Het echtpaar sticht omstreeks 975 in Thorn een exclusieve abdij, bestemd voor ongehuwde, maar welgestelde hoogadellijke benedictinessen. De abdij komt te liggen tussen het moeras en de rivier de Maas. Langs deze plek in het Limburgse land liep eens de voormalige Romeinse heirbaan, die Mosa Trajectum (Maastricht) met Ulpia Noviomagus Batavorum (Nijmegen) verbond.
Het gebied van de abdij trekt handwerkslieden en handelaren aan, waardoor zich al snel een centrum van activiteiten ontwikkelt waar het goed leven is. In het jaar 1007 krijgt Thorn het zeer gewilde markt- en tolrecht. In de 13e eeuw worden ook stadsrechten toegekend. Het stadje wordt gedeeltelijk omwald. Binnen die omwalling ligt een ommuurd gedeelte, de zogenaamde “immuniteit”, die toebehoort aan de abdij. Er vormt zich ook een burgerlijk centrum, waar de burgers en bezoekers elkaar ontmoeten. Ten noorden van Thorn vindt vooral landbouw plaats, die voor de noodzakelijke voedingsmiddelen zorgt.
Gedurende zo’n 800 jaar hebben 33 abdissen-vorstinnen tijdens het bestaan van de abdij als landsvrouwe van het Land van Thorn de scepter over hun ministaatje (in het Duits: kaiserlich-freiweltliches Stift Thorn) gezwaaid. De rijksabdij Thorn, samen met enkele omliggende dorpen, gedraagt zich daardoor als een wereldlijk abdijvorstendom. De abdij bezit zelfs een eigen rechtspraak en het recht zilveren en gouden munten te slaan. Thorn werd toentertijd tot één van de kleinste staatjes in Westelijk Europa gerekend.
In 1645 wordt Thorn, zoals ook vele steden in die periode, getroffen door een felle stadsbrand, waardoor vele huizen herbouwd moeten worden.
Tot aan de inval van de Franse revolutionaire troepen in de Zuidelijke Nederlanden in 1794 hebben de Benedictinessen hun abdij in Thorn als onderkomen gebruikt. Hun bezittingen worden in 1797 verbeurd verklaard en de abdijgebouwen, op de stiftskerk na, afgebroken. En de adellijke dames? Zij zijn gevlucht.
En hoe vergaat het de bevolking? Ze krijgen door de invallers een belasting opgelegd, die gebaseerd is op het aantal ramen dat hun woningen telden. Hoe meer ramen, hoe hoger de belastingdruk. En hoe reageren de eigenaars? Zij metselen veel ramen dicht en bedekken de buitenmuren met witkalk om de zogenaamde “littekens van de armoede” te verbergen. Sindsdien is die opvallende kleur traditie gebleven.
In 1973 krijgen de oude kern van het romantische stadje en de met maaskeien geplaveide straten nationale erkenning en wordt Thorn tot beschermd stadsgezicht verklaard.
Het zijn die wit geschilderde huisjes, de monumentale panden en de weldadige rust in de stad die ervoor zorgen dat vele kunstenaars en toeristen nu graag door het ca. 2.500 mensen tellende stadje ronddwalen en hun indrukken willen vastleggen in foto’s of als schilderij of tekening.